ND 05-01-2025

Column  Jan Willem Wits 

De Nederlandse identiteit, zo die

al bestaat, is vooral een verhaal

dat we over onszelf vertellen

 

Tegen Nederlandse moslims zeg ik: dit is ook uw land.’ De verbindende woorden van de koning in zijn kersttoespraak waren nog niet weggeëbd of Geert Wilders kwam er alweer overheen met een eigen bericht op X. ‘Nederland is van ons, trots op onze cultuur, onze gewoontes, onze tradities, het is ons land.’

 

Nog even los van de dreinerige kleutertaal van de schaduwpremier van Nederland – ‘die is van mij!’ – riep dit ferme statement vooral vragen op. Wie zijn ‘ons’ precies? Welke cultuur, welke gewoontes, welke tradities?! Ook andere politici, vooral ter rechterzijde, roepen steeds vaker het beeld op van het bestaan van een breed gedeeld cultureel erfgoed en een collectieve set aan waarden en normen, die samen de authentieke Nederlandse identiteit bepalen, en die onder vuur liggen vanwege andersdenkende nieuwkomers met een migratieachtergrond.

 

De aannames die dat zouden schragen, zijn best wankel. De Nederlandse identiteit, zo die al bestaat, is vooral een verhaal dat we over onszelf vertellen. Dat verhaal begint meestal in de tweede helft van de zestiende eeuw. De geest van de Reformatie waait over naar de Lage Landen en er ontstaat onder leiding van Willem van Oranje een onafhankelijkheidsstrijd tegen de Spaanse bezetter.

 

Daar komt in de zeventiende eeuw de explosieve economische groei van Amsterdam bij, vooral door de komst van 150.000 Vlaamse protestantse ‘expats’ op de vlucht voor Spaanse troepen. Tot dan was Antwerpen in ons land van toen veel belangrijker dan Amsterdam. Vreemd genoeg laten we de vaderlandse geschiedenis vaak pas beginnen toen Amsterdam het stokje van Antwerpen overnam. Alsof daarvoor geen geschiedenis in ons land werd geschreven.

 

Dé constante in de Nederlandse geschiedenis is vooral dat we tamelijk ontspannen en onbevangen met buitenlandse invloeden omgingen.

 

Wat later ‘onze’ Gouden Eeuw ging heten, is bovendien in belangrijke mate bepaald door een Duitse prins, denkbeelden van Duitssprekende theologen en een migratiegolf uit Vlaanderen. Het gouden huwelijk tussen het huis van Oranje, het protestantisme en een bloeiende economie is een importproduct. Net zoals we het evangelie aan een Ierse monnik te danken hebben, denkers als Spinoza vaak buitenlandse wortels hadden en zelfs Thorbecke, het brein achter onze rechtsstaat, van Duitse komaf was en ook met een Duitse trouwde.

Dé constante in de Nederlandse geschiedenis lijkt daarom vooral dat we tamelijk ontspannen en onbevangen met buitenlandse invloeden omgingen. We hebben zelfs ons gangbare familierecht omgebogen zodat de zoon van een Duitse jonkheer de achternaam en titels van zijn moeder mocht blijven voeren en zo ons huidige staatshoofd kon worden.

 

De culturele botsing die populisten oproepen tussen ‘onze’ cultuur en die van nieuwkomers, verdampt in het licht van een nieuwe confrontatie: tussen een lange traditie van levensbeschouwelijke gemeenschappen die elkaar vinden in waarden als wederzijds respect, vreedzaamheid en wellevendheid, tegenover de uitsluiters, de gifspugers, de ophitsers en de ‘eigen volk eerst’-roepers. Dat heeft Willem-Alexander beter begrepen dan Wilders.